Als alles volgens plan verloopt, treedt op 1 januari 2023 de nieuwe pensioenwet in werking. Deze moet zorgen voor meer duidelijkheid én meer mogelijkheden bieden voor maatwerk. Een persoonlijker en moderner pensioen dus, afgestemd op de samenleving van nu.
Het Nederlandse pensioenstelsel, dat is de polder bij uitstek. De oude dag als gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, werkgevers en werknemers. Ondanks de soms terechte kritiek, mag je stellen dat we het in Nederland op pensioengebied in principe goed voor elkaar hebben. Het Nederlandse pensioenstelsel geldt wereldwijd als een van de betere. Het nieuwe pensioenstelsel mag dan ook gerust een mega-operatie worden genoemd. Maar wel een noodzakelijke.
Diverse maatschappelijke veranderingen maken dat het huidige stelsel niet meer van deze tijd is. Bijvoorbeeld het feit dat mensen steeds ouder worden. En daardoor langer een pensioeninkomen nodig hebben dan enkele generaties geleden het geval was. Maar ook de veranderde arbeidsmarkt speelt een rol. Werknemers blijven minder vaak dan vroeger hun hele leven lang bij dezelfde werkgever en wisselen dus vaker van pensioenfonds. Ook kiezen steeds meer mensen voor een bestaan als ondernemer of zzp’er.
Het huidige pensioenstelsel gaat nog uit van een vaste baan voor het leven. Binnen dezelfde bedrijfstak en dus met hetzelfde pensioenfonds. Dit heet ook wel de ‘doorsneesystematiek’. Deelnemers aan een fonds betalen dezelfde premie en krijgen daarvoor dezelfde pensioenopbouw. Maar: met een ingelegde euro van een jonge werknemer kan veel langer worden belegd dan met die van een oudere. De euro van de jongere zal dus een hoger rendement gaan opleveren. In ieder geval in theorie. Verschillende generaties hebben dus een verschillende beleggingshorizon. Jonge deelnemers dragen relatief veel bij aan de collectieve pensioenpot, ouderen relatief weinig. Die systematiek wordt in het nieuwe stelsel losgelaten.
Een andere kwetsbaarheid is dat in de huidige situatie beloftes worden gedaan over de hoogte van de toekomstige pensioenuitkeringen. Beloftes die worden gekoppeld aan een bepaalde zekerheid, de ‘nominale stabiliteit’. Een zekerheid die er in de praktijk niet is, maar die wel de basis vormt van de nu geldende pensioenregels. Het gevolg: pensioenfondsen zijn verplicht om hoge buffers aan te houden om gedane beloftes te kunnen nakomen. Iets wat in de praktijk dus niet altijd lukt. In combinatie met de lage rente van de afgelopen jaren, betekent dit dat veel aanvullende pensioenen al jaren niet worden verhoogd ofwel geïndexeerd. Verwachtingen worden daarom vaak niet waargemaakt. De gewenste zekerheid betekent ook dat de pensioenuitkeringen niet per se parallel lopen aan de economische situatie. Floreert de economie, dan betekent dat niet automatisch een hoger pensioen: pensioenfondsen moeten immers buffers opbouwen voor mindere tijden.
In het nieuwe pensioenstelsel is de premie de basis. Het pensioenfonds belegt de ingelegde premie van werkgever (doorgaans 2/3) en werknemer (meestal 1/3) en het rendement gaat naar het persoonlijk pensioenpotje van de deelnemer. Dat betekent dat beleggingen directer doorwerken in het pensioen: gaat het goed dan gaat het pensioen sneller omhoog, maar bij lagere beleggingsinkomsten gaat het eerder omlaag. Maar de kans op verhoging wordt groter dan nu.
Het kabinet (toenmalig minister Koolmees) en sociale partners (zoals werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland en werknemersorganisaties zoals FNV, CNV en VCP) hebben medio 2019 een breed pakket aan maatregelen vastgelegd in het Pensioenakkoord. Na enkele jaren van uitwerking is op 30 maart 2022 de Wet toekomst pensioenen (Wtp) door minister Carola Schouten aan de Tweede Kamer aangeboden voor behandeling. Gaat de Tweede Kamer en vervolgens ook de Eerste Kamer akkoord, dan gaat de wet naar verwachting in per januari 2023. Sociale partners en pensioenuitvoerders hebben vanaf die datum vier jaar de tijd (dus tot 1 januari 2027) om de huidige regelingen aan te passen aan de nieuwe wetgeving. Wordt zonder twijfel vervolgd.
Twee belangrijke redenen. Ten eerste de maatschappelijke veranderingen. Door toenemende vergrijzing zijn er meer gepensioneerden die bovendien langer van hun welverdiende pensioen genieten. Een andere ontwikkeling is het stijgende aantal ondernemers en zzp’ers die nu niet of nauwelijks pensioen opbouwen. De tweede reden: pensioenen zijn nu nog gekoppeld aan zekerheden. Door veranderingen in de economie en de lage rentestand kunnen de pensioenfondsen die verwachte zekerheid in de praktijk lang niet altijd meer waarmaken. Voor zover er dus al zekerheid was, zal deze verdwijnen.
Dat wat we kennen als ‘pensioen’ heeft in feite drie bestanddelen. Voor iedere Nederlander is er een ‘staatspensioen’: de AOW. Daarnaast bouwen de meeste werkenden pensioen op via hun werkgever. Een deel regelt het (aanvullend) pensioen in eigen beheer, bijvoorbeeld met een lijfrente. Voor meer informatie: www.werkenaanonspensioen.nl.